Bijlage 56 (tandprothese) sinds 1 september afgeschaft

Bij het aanrekenen van een tandprothese moet u vanaf 1 september laatstleden niet langer de bijlage 56 toevoegen bij het getuigschrift voor verstrekte hulp.

Voortaan dient u hiervoor pseudocodenummers te gebruiken. De faseregeling echter blijft nog steeds van kracht.

Vanaf 1 september ll. moet de tandarts de prothese aanrekenen met het nomenclatuurcodenummer van de prothese. Hij/zij kan dit doen ofwel door middel van een getuigschrift voor verstrekte hulp, ofwel via E-Fac en dit op de datum van plaatsing van de prothese. Tegelijkertijd moeten ook de pseudocodenummers van de vier fases worden meegegeven, met de respectievelijke data ervan. In totaal staan aldus op het getuigschrift vijf codenummers vermeld: het nomenclatuurcodenummer van de prothese plus de vier pseudocodenummers.

 

De vier pseudocodenummers voor de vier fases zijn respectievelijk:

- 389675-389686 voor de standaardafdruk;

- 389690-389701 voor de individuele afdruk;

- 389712-389723 voor de beetrelatiebepaling;

- 389734-389745 bij de pas.

 

Uiteraard kan tijdens deze periode ook de patiënt komen te overlijden. Voor dit geval gelden specifieke en andere pseudocodenummers, alsook andere berekeningswijzen voor de tegemoetkoming door de ziekteverzekering. U kan hiervoor best de website van het RIZIV raadplegen.

 

Verder laat het RIZIZ weten dat u de pseudocodenummers moet gebruiken voor protheses die vanaf 1 september 2017 worden geplaatst. Als de fases voor 1 september zijn doorlopen, maar de prothese wordt na die datum geattesteerd, moet u bijgevolg al de pseudocodenummers gebruiken, ook al waren de fases voor 1 september reeds achter de rug.

 

Bron: RIZIV